Directeur bijna driemaal toegestane ontslagvergoeding

Een directeur bedrijfsmanagement van de Rabobank Alkmaar krijgt een ontslagvergoeding van € 450.000,= in tegenstelling tot de wet die bepaalt dat dit maximaal één jaarsalaris mag zijn.

De Rabobank riskeert hiermee een boete van De Nederlandse Bank, maar dit is voor risico van de Rabobank en mag er niet toe leiden dat de overeengekomen ontslagvergoeding niet wordt uitgekeerd, aldus de uitspraak. Deze uitspraak staat tegen de achtergrond van een nieuwe wet die met terugwerkende kracht in werking is getreden.

Geschil
Het geschil wat aan de orde is of de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen bepaling over de overeengekomen beëindigingsvergoeding nietig is.

Casus
Een werknemer van de Rabobank Alkmaar, statutair directeur bedrijfsmanagement, is met de Rabobank overeengekomen om zijn contract te beëindigen. Hiervoor zijn ze een vaststellingsovereenkomst overeengekomen op 14 januari 2015, waarin bepaald wordt dat er een ontslagvergoeding betaald wordt van € 450.000,=. De werknemer had een bruto jaarsalaris van ruim € 160.000,= per jaar (inclusief vakantiegeld en dertiende maand).

Op 7 februari 2015 is er een wet met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 in werking getreden die bepaalt dat de vertrekregelingen voor medewerkers van financiële instellingen, zoals de Rabobank, gemaximeerd worden tot een bruto vast jaarsalaris. Dit betreft de Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen).

De overeengekomen ontslagvergoeding is dus bijna het drievoudige bedrag van hetgeen door de wet toegestaan is. De Rabobank heeft daarom slechts een jaarsalaris van € 163.555,32 voldaan en beroept zich op de voorgenoemde wet.

Eis werknemer
De werknemer eist dat het gehele bedrag van € 450.000,= zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst wordt voldaan.

De werknemer doet tevergeefs een beroep op een artikel (art. 7:902) die in sommige gevallen bepaalt dat een vaststellingsovereenkomst geldig blijft als dit in strijd is met dwingend recht.

Wat wel resultaat heeft is het argument van de werknemer dat vanwege de terugwerkende kracht van de wet en het ontbreken van een deugdelijke overgangsregeling de wettelijke regeling in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en daarmee in strijd met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waar in artikel 1 van het Eerste Protocol het ongestoorde recht op eigendom is neergelegd.

Veroordeling
De rechter oordeelt dat de Rabobank alsnog de ontslagvergoeding van € 450.000,= moet betalen aan de werknemer. De grondslag voor deze vordering is kort gezegd dat de wettelijke regeling die de ontslagvergoeding voor financiële instellingen inperkt met terugwerkende kracht in werking is getreden en er geen deugdelijke overgangsregeling is bepaald. De achtergrond is dat de wet vertraging heeft opgeleverd (in de Eerste Kamer) en daardoor niet voorzag om een goede overgangsregeling te treffen. Door deze vertraging was er in de wet ook geen rekening gehouden met een inwerkingtreding met terugwerkende kracht. Dit doet de rechter besluiten om de vordering aan de werknemer toe te wijzen.

De rechter noemt hierbij tevens dat mede gelet op de aard en het karakter van de vaststellingsovereenkomst de sancties en maatregelen van De Nederlandse Bank voor het overtreden van de wet voor risico is van de Rabobank.

Uitspraak kort geding:
Rechtbank Noord Holland, zaaknummer 4409131 KG EXPL 15-149